
Jurisprudentie
BH0298
Datum uitspraak2008-12-04
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers177243
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers177243
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Vordering tot opheffing van beslagen.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 177243 / KG ZA 08-715
Vonnis in kort geding van 4 december 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NANNIES BEHEER B.V.,
gevestigd te Boxmeer,
eiseres,
advocaat mr. C.W. Reintjes te Duiven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.C.N. Amory te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Nannies en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de door Nannies overgelegde producties
- de door [gedaagde] overgelegde producties
- de mondelinge behandeling
- de wijziging van eis
- de pleitnota van Nannies
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Nannies houdt zich bezig met het exploiteren van kinderdagverblijven. Haar feitelijke bestuurder is [betrokkene], broer van [gedaagde].
[gedaagde] is bij de rechtsvoorgangster van Nannies in dienst geweest.
Bij beschikking van deze rechtbank, sector kanton, locatie Nijmegen van 4 maart 2008 is de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 18 maart 2008 ontbonden onder toekenning aan [gedaagde] van een vergoeding ad € 61.754,40 bruto.
2.2. Op 26 maart 2008 heeft [gedaagde] ter zake van voormelde vergoeding ten laste van Nannies executoriaal derdenbeslag laten leggen onder SNS Bank N.V. en ABN AMRO Bank N.V. Die beslagen zijn op 15 april 2008 opgeheven, nadat Nannies die vergoeding aan [gedaagde] had uitbetaald.
2.3. Op 14 april 2008 heeft [gedaagde] aan de voorzieningenrechter te
’s-Hertogenbosch toestemming gevraagd om ten laste van Nannies conservatoir derdenbeslag te laten leggen ter verzekering van een door [gedaagde] gepretendeerde vordering ad in totaal € 75.000,-- wegens nog uit te betalen eindejaarsuitkeringen over 2007 en 2008. Onder de punten 5 en 6 van het verzoekschrift worden SNS bank en ABN AMRO Bank genoemd als de banken waarbij Nannies rekeningen aanhoudt respectievelijk als de derden die gelden, goederen en/of geldswaarden van Nannies onder zich hebben.
In het petitum van het beslagrekest verzoekt [gedaagde] conservatoir beslag te laten leggen onder SNS bank en Rabobank.
Bij beschikking van 14 april 2008 heeft de voorzieningenrechter op dat verzoek als volgt beslist: “Toegestaan als verzocht met begroting (…)”.
2.4. Op 15 april 2008 heeft [gedaagde] met gebruikmaking van voormelde beschikking ten laste van Nannies conservatoir derdenbeslag laten leggen onder SNS bank en ABN AMRO Bank te Boxmeer. In of omstreeks november 2008 is tussen de advocaat van Nannies en de deurwaarder die voormelde beslagen had gelegd, een discussie ontstaan over de rechtmatigheid van het onder ABN AMRO Bank gelegde beslag. De deurwaarder heeft daarbij geen gevolg gegeven aan het verzoek van de advocaat van Nannies om dat beslag op te heffen.
2.5. [gedaagde] heeft op 17 november 2008, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter te Amsterdam, die daarbij de door [gedaagde] gepretendeerde vordering op Nannies heeft begroot op € 120.000,--, andermaal conservatoir derdenbeslag laten leggen onder SNS bank te Utrecht en onder ABN AMRO Bank te Amsterdam.
In het daaraan voorafgegane beslagrekest van 14 november 2008 is door [gedaagde] dezelfde grondslag, namelijk de nabetaling van eindejaarsuitkeringen, aangevoerd als in het onder 2.3. genoemde rekest, zij het dat de vordering in het beslagrekest van 14 november 2008 door [gedaagde] is verhoogd naar € 120.000,-- in verband met nog na te betalen eindejaarsuitkering over het jaar 2006.
2.6. Tussen partijen is inmiddels onder rolnummer 546369CV EXPL 08-2840 een bodemprocedure bij deze rechtbank, sector kanton, locatie Nijmegen, aanhangig over de al dan niet verschuldigdheid van genoemde eindejaarsuitkeringen door Nannies aan [gedaagde]. Op 24 oktober 2008 is in die procedure een tussenvonnis gewezen, waarbij aan [gedaagde] is opgedragen te bewijzen dat zij en Nannies naast het bruto maandsalaris een extra uitkering van € 45.000,-- netto per jaar zijn overeengekomen.
3. Het geschil
met betrekking tot het onder 2.4. genoemde beslag
3.1. Nannies stelt zich primair op het standpunt dat dat beslag onrechtmatig is gelegd, omdat daarvoor door de voorzieningenrechter geen verlof is verleend, nu in het petitum van het beslagrekest naast SNS bank en Rabobank niet ABN AMRO Bank is genoemd.
Volgens [gedaagde] is hier echter sprake van een kennelijke verschrijving, omdat uit de verdere inhoud van het beslagrekest duidelijk blijkt dat bedoeld is beslag te leggen onder ABN AMRO Bank en niet onder Rabobank.
met betrekking tot het onder 2.5. genoemde beslag
3.2. Nannies stelt zich allereerst op het standpunt dat [gedaagde] de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam bewust onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd en dus heeft misleid, enerzijds omdat in het verzoekschrift ten onrechte staat vermeld dat [gedaagde] de functie van directrice van de kinderdagverblijven bekleedde en anderzijds omdat in het desbetreffende beslagrekest niet staat vermeld dat al eerder een identiek verlof tot beslaglegging aan de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Bosch is verzocht. Volgens Nannies heeft die voorzieningenrechter het verlof geweigerd, waarna het verzoek door de advocaat van [gedaagde] is ingetrokken. De advocaat van [gedaagde] heeft deze laatste geschetste gang van zaken uitdrukkelijk betwist. Volgens hem heeft hij vanwege de lange duur van de behandeling van het beslagrekest bij de rechtbank Den Bosch dat rekest toen ingetrokken en dit vervolgens bij de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam ingediend, louter om spoedeisende redenen. Ook overigens is volgens de advocaat van [gedaagde] geen sprake van misleiding en/of bedrog, nu [gedaagde] gedurende drie jaar tanti è me heeft ontvangen en irrelevant is in welke functie zij die bedragen heeft ontvangen.
4. De vordering
4.1. Nannies vordert thans na wijziging van haar oorspronkelijke eis – kort gezegd – [gedaagde] te veroordelen tot opheffing van beide hiervoor onder 2.4. en 2.5. omschreven, onder ABN AMRO bank gelegde beslagen en die beslagen opgeheven te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
de bevoegdheid
5.1. Anders dan [gedaagde] meent acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen. Krachtens vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 23 februari 1996, NJ 1996, 434) is de aan de voorzieningenrechter die een verlof tot het leggen van beslag heeft gegeven, toegekende bevoegdheid om dat beslag in kort geding op te heffen, geen uitsluitende bevoegdheid maar een aanvullende bevoegdheid naast die welke uit art. 254 Rv. voortvloeit. Nu [gedaagde] in dit arrondissement woonachtig is, is de Arnhemse voorzieningenrechter dus bevoegd om van de vordering tot opheffing van het beslag in kort geding kennis te nemen.
het spoedeisend belang
5.2. Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de aard van de vordering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Nannies bovendien, anders dan [gedaagde] meent, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het geldbedrag waarop de beslagen thans rusten ( € 34.553,58) nodig heeft in het kader van de exploitatie van haar kinder- dagverblijven. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat Nannies geruime tijd heeft gewacht met het instellen van de onderhavige vordering in kort geding, kan in dit geval niet het oordeel rechtvaardigen dat Nannies thans geen spoedeisend belang meer heeft bij de gevraagde voorzieningen.
het eigenlijke geschil
ten aanzien van het onder 2.4. genoemde beslag
5.3. De voorzieningenrechter deelt het onder 3.1. weergegeven standpunt van [gedaagde]. Het lichaam en petitum van het verzoekschrift tot beslaglegging vormen immers
een geheel en uit het lichaam van het verzoekschrift blijkt voorshands voldoende dat [gedaagde] bedoeld heeft onder ABN AMRO Bank beslag te laten leggen en daaruit blijkt niet van een reden voor beslag onder Rabobank. Dat in het petitum abusievelijk Rabobank als derde wordt genoemd, wordt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet als een met nietigheid bedreigd verzuim van vormen in de zin van artikel 705, tweede lid Rv. aangemerkt.
De vraag is dan of het beslag doel getroffen heeft. Blijkens de door ABN AMRO Bank op 19 mei 2008 aan de advocaat van [gedaagde] afgelegde verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv. (productie 4 van [gedaagde]) waarin die bank aangeeft dat er een rechtsverhouding tussen haar en Nannies bestaat in de vorm van een rekening-courant overeenkomst, dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord.
Gelet op het voorgaande is hier naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een rechtsgeldig gelegd beslag. Een dergelijk beslag kan niet worden aangetast door bevestigende beantwoording van de vraag of de voorzieningenrechter die het verlof tot beslaglegging heeft verleend, daarbij een onjuiste beslissing heeft genomen en evenmin van de vraag of de dienstdoende deurwaarder ten tijde van de beslaglegging eventueel ten onrechte heeft nagelaten een executiegeschil als bedoeld in artikel 438, vierde lid Rv. aanhangig te maken.
ten aanzien van het onder 2.5. genoemde beslag
5.4. De voorzieningenrechter laat in het midden wie van partijen wat betreft hun onder 3.2. weergegeven standpunten gelijk heeft. Krachtens het bepaalde in artikel 21 Rv. leidt een eventuele onvolledige en/of onjuiste voorlichting van feiten aan de behandelend rechter van een zaak immers niet zonder meer tot een afwijzing van een daarop gebaseerd verzoek.
Bovendien staat het de verzoeker van een verlof tot beslaglegging vrij om te kiezen welke redenen hij/zij aan de door hem/haar verzochte beslaglegging ten grondslag legt.
De voorzieningenrechter ziet dan ook in dit geval geen aanleiding om het op basis van de beschikking van de voorzieningenrechter te Amsterdam gelegde beslag op die door Nannies aangevoerde grond op te heffen.
ten aanzien van beide beslagen
5.5. Nu gelet op het voorgaande geen aanleiding bestaat om de beslagen op de door Nannies onder 3.1. en 3.2. aangevoerde formele gronden op te heffen, dient onderzocht te worden of is voldaan aan de overige in artikel 705, tweede lid Rv. voor opheffing van een beslag genoemde voorwaarden. In de eerste plaats dient summierlijk gebleken te zijn van de ondeugdelijkheid van de door [gedaagde] gepretendeerde vordering jegens Nannies.
Die vordering is thans aanhangig bij de sector kanton, locatie Nijmegen van deze rechtbank.
Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de door Nannies in 2004, 2005 en 2006 aan [gedaagde] uitbetaalde bedragen van telkens € 45.000,-- een tussen partijen overeengekomen looncomponent is. Aan [gedaagde] is het bewijs van die stelling opgedragen. Reeds daarom kan de voorzieningenrechter niet oordelen dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het beslag is gebleken. Dit kan anders zijn als er sprake zou zijn van een kennelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter, maar dat is gesteld noch gebleken.
5.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het vorderingsrecht van [gedaagde]. Nu voorts door/namens Nannies niet is aangeboden voor de vordereng van [gedaagde] voldoende zekerheid te stellen (bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie), dienen de beslagen te worden gehandhaafd.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel.
Het belang van [gedaagde] bij handhaving van de beslagen als zekerheid voor de voldoening van haar vordering, indien deze mocht worden toegewezen, wordt voorshands groter geacht dan het belang van Nannies bij opheffing van de beslagen, temeer nu gesteld noch gebleken is dat bij handhaving van de beslagen de exploitatie van de kinderdagverblijven door Nannies onmogelijk wordt c.q. dat Nannies daardoor in ernstige financi ë le problemen zal komen.
5.7. Gelet op het voorgaande dienen de gevraagde voorzieningen te worden geweigerd.
Nannies zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.070,00
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
6.1. weigert de gevorderde voorzieningen,
6.2. veroordeelt Nannies in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.070,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 4 december 2008.